Wij schrijven onze naam in de oppervlaktes van de wereld, reizen onrustig van taal naar taal. De tekens zijn
wij en we zingen en zuchten heen en weer op deze tijd.
Moe zijn we, uitgeput en vluchtig als adem.
Bouwers waren we toen,maar in dit nu verdwijnen we.
Hoe we 's nachts dromen van de tijd dat er geleefd werd op de lange paden die de wereld altijd al getrokken had.
De tekens waren zo wonderlijk helder, fonkelden boven de weilanden. Binnenmonds pratend bouwden we steen voor steen tot
kathedralen van licht. In die taal baden wij.
Vandaag bezweren we de wereld met onze dunne tekens waarin de dood zijn woonplaats vond. Het woelige ruisen van papier en stem vult onze dagen, maar hoe we 's nachts leven valt met geen pen te beschrijven.
Sommige huilen, zetten al hun ramen open.
Anderen pakken hun koffers in en zwerven.
In een bed onder een lege hemel slapen wij samen,
willen wij niet meer wakker worden uit onze oude wereld.
Soms pluk ik een roos voor je of bestudeer onze wegen in de sterren. Maar er is geen weg
terug naar de achterkant van de woorden en 's nachts streel ik je, hoop dat je weer tot me spreekt.
Op 'n dag pak ik me koffer in met vreemde tekens. Het oog treft me nog 'n keer als ik kaartjes naar de verte koop.