Sedert het eclatant gebeuren
dewelke mijn hartstocht ontnam
verving het infantiel allure van mijn innerlijk animus
naar een zonderling habitus
der kinderlijk geschied.
Van diezelfde kiem
kwam mijn radeloosheid niet tot stand
waarbij mijn gemoed en beminnelijkheid
naderhand onmogelijk synchroon
vergenoegend, dus welzalig bijstaan konde.
Vaederlief, Moederlief, 'T is beter dat gy my beklaeght!
Een mensche al ingetogen, stilzwijgend en erbarmelijk, sloeg gade
verlangend naar die witgele schijn
komend vanuit het opzicht aan de overzijde van zijn pad,
zonder voorrecht op toewijding van teergeliefden.
En al ik lief had, heb ik zelve lief gehad.
Elk geheimenis, heb ik zelve ontrafeld:
van een obscuur wedervaren tot een al zingend vogeltje,
van de tweestrijd over de ideeënleer
of een volzin tot het opkomen van dit poëem.
Het hemelgewelf is hetgeen dat mij verjaagt van dit probleem.
Dus Vaederlief, Moederlief,
stemt U in als ik het begeef en deze offerte aanneem?