Ook deze avondschemering hebben we verloren.
Niemand zag ons vanavond han in hand
terwijl de blauwe nacht over de wereld daalde.
Vanuit mijn venster zag ik
het feest van de zonsondergang op de verre kust.
Als een muntstuk ontvlamde soms
een stuk zon in mijn handen.
Ik dacht aan jou met bedrukte ziel
met die droefheid die je van me kent.
Waar was je toen ?
Tussen welke menigte ?
Welke woorden sprak je ?
Waarom moet al mijn liefde plots opwellen
als ik me treurig voel, en jij veraf ?
Het boek waarnaar we altijd in de schemering grepen viel,
en als een gewonde hond viel aan mijn voeten mijn jas.
Altijd, altijd ga je weg in de avonden
naar waar de schemering zich haast standbeelden uitvlakkend.