Ik wijs de nacht op zijn plichten:
geef mij slaap.
De onverwachte vacht van het verlangen.
Een boom die met mij trouwt
en me beschermt tegen se furie van het dolen.
Zelfs een vluchtige aanwezigheid
van mijn liefste verdwenen.
Een opleving van visioenen
die niet op de nachtmerrie lijken.
Woorden die de mond parfumeren
en onder mijn tong de bron laten ontspringen.
Geef mij
als dageraad
vorming
die naar onschuld smaakt.
Houd de vervloekte haan van mij weg.
Kom op mij
Leg je armbanden op mijn verharde tepels.
Jaag uit mijn zij,
de blauwe vogel weg.
Pak mij duizeling
en geef ze aan mij terug.
Laat mij in de onwetendheid
van je nakende nederlaag.
Ga niet weg.
Werp me niet ten prooi
aan het bedriegelijke daglicht.
(waar komt de huivering
vandaan die aan het woord
voorafgaat?)