De golven rolden over het ijs. In het verstrijken van dagen restte de klagende
klok slechts nog tijd, die het tikken vertikte. De bomen kraakten onder het
gewicht van zonnestralen, die zich wreekten na de lente die langer duurde dan
een week. De ramen hielden de kachelkou binnen, terwijl buiten de mensen werden
verzameld die betekenis zouden moeten hebben, die het spreekwoordelijke
tij van de bierkaai zouden kunnen
redden, maar het reeds haveloze was al verloren toen je bij de molen stond. De
gekte was intussen de standaard geworden, maar je had het nieuws nog niet
gelezen, vermoedden dunne dames die met grote passen op je afliepen. Jouw
make-up werd zorgvuldig weggepoetst, nagels roze gelakt en alle zwarte kleding
werd je ontdaan. Het kostte slechts een dag om je te voorzien van strikjes aan
al jouw uiteinden, gele lipglos en vervolgens een fluorescerend groen in jouw
haar. Vergeef het me als ik moet zeggen dat ik je niet herkende, tot het moment
dat we samen onder de douche stapten.
Buiten slaan onderhand golven tegen de ramen aan, maar we hebben ze opengezet
dus het kan geen kwaad meer. Het vriest nog steeds, er is geen noodzaak te
ontdooien in huis en daarbij zou de vloer er maar zo nat van worden. De lente
is overgegaan in een kille herfst, met teveel zon en zwemmers aan de kust. De
molen is afgebrand geraakt, omdat alles hier door vlammen verteerd wordt. Geen
Bijbelse verhalen over braamstruikjes, want die groeien hier per definitie
niet. De mensen die er toe deden, zijn massaal afgehaakt omdat ze een spektakel
hadden verwacht, de grootste oorlog sinds 2004, maar het bleef uit. Ze vergaten
hun geld terug te vragen, dus vanavond hebben we te eten (onze zoon heeft vis
gevangen, een snoek van bijna een meter. Hij wordt morgen drie trouwens, hebben
we al slingers opgehangen?) en dan zweeg je, dan keek je me aan en daarmee
wisten we allebei hoe dit eindigen zou.
Na alle namen die ik gekregen heb, luister ik in stilte naar hoe jij me noemt.