...
De straten waren volgelopen
iedereen wilde het zien
de Hemel was neergekomen
zonder toeters, zonder bazuin
zomaar, uit de lucht gekropen
Het was een vreemd gezicht
het paradijs zo voor handen
zo voor voeten - één stap weg
omgeven door een zwarte rand
menigte, scheen 'n glorieus licht
De straten zwegen en beefden
onder de knikkende knieën
van hen die diep knielden
en de stilte die viel brak
de grond van hoe wij eens leefden
Daar lag het, voor onze ogen
voor ons neus, voor ons grijpen
zwijgend als een oneindige ruimte
en sprekend tot ieders verbeelding
eenvoudig en onbewogen
O De realiteit was verschoven
de waarheid lag open op straat
we mochten haar beminnen, bevrijden
zo naakt en vruchtbaar zij was
maar niemand wilde het - geloven
Ze werden bang, het oude leven
trok een laatste maal aan de haren
en onder het gewicht van oude bezwaren
vielen de ogen weer langzaam dicht
niet bereid zich over te geven
Ik zag de mensen de ruggen keren
verlangend naar het dwalen van weleer
maar er was geen weg meer terug
God was er voor goed, en ik ontdeed mij
van al mijn weten en al mijn leren
Mijn ogen begonnen te stralen, een gloed
van nieuw bestaan glom in mijn zicht
en ik keek, de menigte voor mij aan
en ik lachte en ik liep, met armen wijd
onbevreesd haar tegemoet
F.