Kerstkind.
De winkels puilen uit alsof zij weten
wie dat U bent, Uw komst is toebereid
uiteind’lijk is het slechts d’omlijsting
van wat kaarsen, groen en gezelligheid.
’t Aloude lied klinkt tussen zilv’ren ballen
doch in weerkaatsing zien wij ’t eigen beeld
dat in het goud en zilver is gevangen
op zoek naar ’t licht dat ’t donker ons ontsteelt.
Dat U in alle eenzaamheid hier op de aarde
bent neergedaald tweeduizend jaren terug
om ons juist van dat duister te bevrijden
dat is voor velen een verborgen brug.
Toch hangt in de advent van het verwachten
’t beloofde Heil, van dat U wederkeert
waaraan de vrede hangt van immer duren
en ’t kwaad voor eeuwig van ons is geweerd.
Wij mogen in de herbeleving van Uw komen
eens in die kleine stal in Bethlehem
onszelf in U leren te herwaarderen
want U nam weg, de ons omhangen klem.
U kwam als Kind, U zult als Rechter tronen
straks op de wolken bij ’t nieuw Jeruzalem
waarbij ons eergezang in blijde tonen
zich tot U richt in een verhoogde stem.
th