Bijzonder was zij
uitgelaten als geen ander
ze poetste de kopjes
en haar gezicht
Weg ging ze van mij
toen ik haar briefde
geuren van de zee
op het papier zette
Een landrot wou zij
niet iemand die in de
verte aan haar dacht
Ze vouwde bij het denken
de doeken
waarop zijn gezicht geporteerd was