Uit 'Herboren' (doorlopend gedicht)
Hercules gesteund
Daders, wij zouden ze op onze
handen moeten dragen. Slachtoffers,
wij zouden hen dankbaar moeten zijn.
Maar, wij zijn een tikkeltje jaloers, wij
gunnen hen hun leed niet. En wij
zoeken tot we vinden dat het hun
eigen fout is. De daders koesteren
wij, ze verschaffen ons het genoegen
van tijdverdrijf, en wij hoeven onze
hand niet op ons hoofd te leggen om
te zien wie eronder staat. O, wat
een plezierige wereld. De wereld van
ons ik helpt ons door ons leven op
aard, dat er anders een van verveling
zou zijn. De verscheurdheid van
een hart kennen zij niet, zolang het
hèn niet treft. De zondigheid geeft
ons wat te doen. Soms, zijn we
eens gebelgd als we zien hoe de
wereld in de wreedheid zwelgt. Maar
dat duurt niet lang, dat is rap
overdekt met grollen en grappen
die realtiveren wat niet te verteren is.
Een betere wereld? Willen wij hem wel?
Wij zouden zot moeten zijn. Ga op
een ander raaskallen over leed en
vergeet. Ik ga door, het heeft geen
zin meer terug naar de wereld te gaan.
Enkel met genade heeft het zin, of
ik word ook een leugenaar. Hoe kan
men zich anders handhaven in de
leugenwereld van het ik? De kracht
te krijgen terug te gaan, immuun
tegen hun kwaadaardigheid. De
kracht te verkrijgen! Tot hier komen
kon niet anders dan moeilijk gaan.
Maar terug keren moet een 'makkie'
zijn, want je kracht is op. Je eigen
kracht is op. Hercules gesteund moet
men kunnen terug gaan, anders haalt
men het niet. Reeds van deze wereld
niet meer zijn, in de wereld gaan.