hij liep beladen
met 'n versleten rugzak
waarin buiten wat brol
niets van belang instak,
met van die kromme O benen
die onderuit zijn short uitstaken
waardoor je zonder moeite
'n varken kon doorjagen,
terwijl 't zweet
gutste van zijn voorhoofd
onder zijn vuile pet
op de versleten zwarte schoenen,
en stak werktuiglijk
zijn hand als 'n tentakel
door 't gat
van 't deksel van de vuilbak,
en griste 'n fles
met een bodemrest frisdrank,
aangezien niemand eroplette,
tenzij mezelf
gezeten op de smalle bank
als stille toeschouwer
van 't stads tafereel,
goot 't allegaartje
van restant en speeksel,
ongegeneerd in één haal
in 't kurkdroge keelgat,
drukte van jewelste
spitsuur,
gerinkel, getoeter
gesjakker en gefoeter,
de bonte menigte,
huiswaarts of nergens naartoe,
waar iets of iemand
hopelijk op je wacht ...
boerde en waggelde
onverstoorbaar verder
alsof de wereld niet bestond
(tenzij een helse dorst)
je mag hier doodvallen terplekke
waarschijnlijk
had ook niemand
daarvan iets gemerkt ...