De onzekerheid heeft plaats gemaakt
voor de absurdheid van mijn lach.
De zon schijnt zelfs nu heel even
al is het stikdonker buiten.
De nacht zal wijken voor de heerlijkheid,
en, al is het honderd keer onmogelijk,
ik zal gaan geloven in het leven
dat in zijn volle glorie voor me ligt.
Om mijn huisgenootjes niet te storen
laat ik mijn lach bulderen, maar niet
door de doodstille gang.
Ik heb mijn kamer opgeruimd, gedweilt,
al het bloed van de grond gewassen.
Pleisters op mijn wonden geplakt.
Vanaf vandaag, zo halverwege het jaar,
heb ik besloten zwart niet meer toe te laten,
en het grijs of wit te kleuren.
31.05.2007