Wie niet geïnspireerd is door de eeuwigheid,
wie de eeuwigheid niet voelt, wie de
eeuwigheid niet zoekt. Wie niet door de
muzen is bezocht, heeft nooit gedichten
vermocht. Alleen verkocht in mooie banden,
in bundels in overschot voorhanden.
Dichters die de eeuwigheid niet zoeken maken,
hebben gedichten in de maak. Schilders die
het beeld niet gezien hebben, maken schilderijen.
Muzikanten die de klank niet gehoord hebben,
maken muziek. Wie niet in het land leeft waar
de muzen thuis zijn kan niet bogen.
Zij hangen aan de togen van café's en winkels,
en aan de lippen van geschoolde filosofen.
Niet geïnspireerd door de eeuwigheid. Men herkent
hen aan hun gekamde haren of aan hun wilde dos,
het andere van verzorgd op bros. Hun vlinderdassen
kleren of hun plunje waar zij nooit in slapen, maar
enkel dragen om het publiek te vermaken.
Te amuseren. Het voor zich te winnen of af te
leiden van de onderhuidse woekering. Normaal doen
zij nooit, zij denken dat hun dichterschap huist
in hun opgedirkte eigenaardigheid. Zij lachen met
essentie en fundamenten, maar klagen de architect
aan als hun huis scheef wegzakt!