Fragment uit 'Kromheid'.
Zij zijn antigoden, want het moet een naam
hebben. Antigoden. Van hen mag je doen wat
je wil. Zelfs de loop van de natuur veranderen
in haar baan, het kan geen kwaad! De antigoden
zeggen dat God niet bestaat.
Er bestaat geen God, dus ook geen goed, dus ook
geen kwaad. Het was alleen maar bedoeld ons
klein te krijgen, ons dom te houden. Vrijheid
zochten ze. Vrijheid vonden ze, ze vochten
ervoor. Maar hun vrijheid maakt ons gelijk met
de grond.
Platvloers.
Geplaveide stenen waar onze voeten niet meer over struikelen, en elke oneffenheid naar hem verwijst
die de moeilijke dingen prijst. Niets kan voorbij
de duurzaamheid. De dichters die zich vermeien in
de dualiteit, en die zich daar hebben genezen van
de eeuwigheid. Terwijl het de kiemen zijn van de
ergste pestsoort.
De tijdelijkheid.
Het begrip van de tijdelijkheid, die ons doet veron-achtzamen, die rechtheid verkromt om bij de
kromheid te passen als de rechtheid. Kromheid boven rechtheid. Zij zijn blindgestaard op de wonderen en zoeken de drift van de wateren* op om nog iets te
beleven. Rechtheid wordt gemeden. Kromheid wordt rechtgemaakt, dan is de aanzet tot schuldgevoel ver-
dwenen, denkt men dan in zijn onnozelheid. Kromheid.
Alles is verbogen.
*
- wateren = emoties.