Een zwerm bijtjes aan een tak,
laten vlug het angeltje spreken.
Ze worden echter mak,
als de roker hun goesting breken.
Met stuifmeel aan de poten,
gebedeld bloem na bloem,
vliegen ze naar hun koten,
zetten af en keren zoem, zoem.
De zeshoekige gele wassen raten,
verzegeld met honig na te zijn opgevuld.
De imker slingert ze in vaten
en geven suiker als ereschuld.
De honig in die wassen raten,
door bijtjes onvoorwaardelijk aangevuld.
Heb eerbied veelvraten,
dank voor alles is opgesmuld.