We liepen met z'n allen naar het bos,
ja, het bos met een open plek.
We gingen er een hut bouwen,
ja, van het gras.
Het gras zo fris en groen,
we gingen het met z'n allen doen.
Het verse gemaaide gras,
een muur was er al gauw.
Toen lokte je me het bos in,
ja, de rest bleef achter.
Je verzinde een smoes
en ik liep stilletjes met je mee.
Je gooide me tegen een boom,
En weer ging mijn broek rits los.
Jouw hand ging naar binnen,
zo koud en die pijn.
Jouw grote gore hand,
waar zat jouw verstand ?
Jouw broek rits ging ook los,
je pakte mijn hand.
Het was mijn beurt,
ik moest het bij jou doen.
Nee, ik wilde niet,
maar dat zag en zie je niet.
Jouw hand onder m'n trui,
wat moest je daar ?
Het is mijn lijf,
ik haat je weet je dat ?
Ja, tussen me benen,
onder me trui.
naar me naar binnen,
en ik, ja ik, ik kon niet van je winnen.