Zelf vond ik het dwaas
En mocht dat dan ook merken
Mijn ergernis, de baas
Liet mijn afkeer werken
Je had het uit een boek
’t Was bijgeloof – geen koek
Om luchtig te verteren
‘k Geloofde er niet in en wou mij daarom ook verweren
Ze zei “teken nu een paard”
Het paard zou tweedracht zaaien
Want mijn naïeve tekenkunst
Kon haar bijgeloof niet paaien
De elegantie in het anders zo gracieuze dier was ver te zoeken, maar voor mij was het beest af. Ik legde het potlood neer op de tafel naast de tekening. Jij haastte je om mij nog een bijkomende opdracht te geven. De ultieme beproeving, die mij de das zou omdoen. Je vroeg me om mijn paard in één woord te omschrijven, een woord dat meteen bij me opkwam wanneer ik het dier in gedachten hield. Nu had ik wel honderd adjectieven en werkwoorden kunnen bedenken. Ik had je kunnen zeggen dat mijn paard betrouwbaar was, sterk of verstandig. Dat het lekker rook. Dat ik niet kon kiezen. Ik weet niet waarom, maar in plaats van dat alles schreef ik gewoon dat het stonk. Ik schreef het onder de tekening. Voor mij was het overduidelijk een boerentrekpaard.
Rijden, ploegen, trekken. Breng me veilig heen, haal je mij uit het slijk? Spring je mij naar de eeuwigheid? Ik klamp mij aan je vast en leer onderweg wel wat voor paard je bent. Mijn totem, Amazone, ik zoek uit hoe ik jou gunstig kan stemmen. Ik trek eropuit, jij helpt me ontdekken.
Ik verdedigde het boerenpaard. Probeerde me in jouw voorstelling in te leven maar die goede wil botste op mijn vooroordeel tegen bijgeloof. Teleurgesteld als jij was omdat ik jou tekende als een stinkend boerenpaard. Door de tijden heen is paardrijden door meer dan één dichter vergeleken met vliegen. Paarden doen ons denken aan de wind en het schuimen van de zee. Aan paarden werden voorspellende gaven toegeschreven. In vele legenden zijn ze helderziend en herkennen beoefenaren van de magie.
Ik heb je die keer voor het allerlaatst gezien
Was mijn paard aan jou dan zó misplaatst misschien?