Bevroren geluk
Kijk ik nu naar de vermalen vlokken
sneeuw vanonder onze schoenen
toen wij dansten, toen wij kusten
en zonde van lip tot lip ging
Weet je nog toen onder die boom?
waar kou ons omhulde en wij elkaar
de warmte in onze buiken gaven
waar jij de kuiltjes in mijn wangen groef
Kerend in onze eigen voetstappen
wond ik jou nog eenmaal om mijn vinger
omdat het moment van afscheid naderde
en ik alleen nog kon kijken naar afdrukken
- In onze witte winterwereld
lachend om bevroren tranen
die mijn wangen sieren met geluk
R.