Er lag eens een hele mooie ronde kei
Al op ener hele mooie dag in mei
Doorheen de wind stil zingend te beven
Op wiegende woorden van zon en regen
Zo gans alleen tussen het gras in de wei
Liep ik hem op die dag ook bijna voorbij
Maar neen met mijn voet schopte ik er tegen
Als lag die steen daar voor mij ongelegen
Doch verschrik opwippend leek hij daar mee blij
Want nu lag hij al op zijn andere zij
Zijn woorden klonken voor mij als een zegen
En ik schreeuwde het uit over de wegen
Niet denkend aan die lompe koe achter mij
Verdween deze weldaad onder een poepbrij
Nu ik van iemand succes had gekregen
Was ik bij deze dank voor stank verlegen