Grind rust in
je polsen, je ogen slapen
stil terwijl kogels
verder suizen en soldaten
vechten om het land, eens
je vredig lieve front
waar spelen geen gevaar
betekende en je lachen
zoet kon tekenen, rondom
je kleine mond. Maar vandaag
kleurt alles rood, grijs, zwart
en beeft de aarde en de huizen,
knallen kanonnen je omver.
Je broertje zag je lopen, vallen
en nooit meer staan. Papa, grijs
met rimpels, te oud
voor zware dingen, beschoten
in de tuin terwijl mama
wel ten goede kwam, voor
de duivels in groene kleren
die jou nog dagenlang angst
injoegen. Tot ook zij je
te pakken kregen, en lood
in je lijfje pompten, met
een grijns op hun gelaat.
Nu kan je rustig slapen,
al kwam dat veel te vroeg,
je leven pas begonnen, ontnomen
door de haat. Te jong voor zoveel
moorden, te jong voor zoveel
geweld. Nu leef je ginder boven
en als ik lig, dan denk ik na, prevel
zacht een klein gebed, alvorens ik
de ogen sluit en me bedenk, hoe
goe ik het wel heb...