Als een Godin van boven,
Tranen over haar wangen, hopend dat haar levenslicht snel zou doven,
Ze zat bij een meer, koud alleen en vol verdriet
wachten op haar eeuwige slaap maar hij maar kwam niet.
Haar lange zwarte haar door de war door de wind,
alsmaar wachtend op de dood tot hij haar vind.
Roepen, tieren en schreeuwen door de nacht,
maar ook starend naar de hemel, de duistere pracht.
Een zwarte schaduw, en twee hel rooie ogen kijken haar aan,
Heeft zij niets wetend door van zijn bestaan.
Dichter komt hij stap voor stap,
gehuld in een zwart mantel, met over zijn hoofd een kap.
Kouden lippen over haar nek is wat ze voelt,
eindelijk had hij haar gevonden, zoals bedoeld.
Daar lag ze dan in zijn armen overgeleverd aan de dood,
Zoch zwaar voelend als lood
Haar mee nemend naar de andere kant,
Voor eeuwig samen in het duistere land.
Haar hand over zijn bleke wang,
hem aan kijkend, niet meer bang.
zijn hand in de hare,
lichamen verbonden, wetend dat ze van hem een kind zal baren...