Waar blijft de tijd.
Een kwart eeuw waren zij getrouwd,
t Had geen van beiden ooit berouwd;
Hij peinsde diep en zei; oh meid,
Waar blijft de tijd, waar blijft de tijd.
De tijd ging al maar door en door,
Hun kleinzoon werd sergeant-majoor,
Heeft een chauffeur die voor hem rijdt,
Waar blijft de tijd,waar blijft de tijd.
Tachtig jaar zijn zij nu allebei.
Tot hun verrassing werden zij
Nog met een achterkleinkind verblijd,
Waar blijft de tijd, waar blijft de tijd.
Zij staan honderd jaar nu, zij aan zij
Gezellig in de urnengalerij.
Hij kijkt haar aan en zegt dan, meid
Waar blijft de tijd, waar blijft de tijd.
han janzen 1976