Ze vloog daar hand in hand,
Met haar eigen engelenjongen.
Samen over water en land,
Terwijl zij prachtige liederen zongen.
Zij vlogen over huisjes en velden,
Zagen kleurige bloemen en lachtten.
Spreken deden zij maar zelden,
Zij communiceerden in gedachten.
Zij vlogen over bossen en zeeën,
Zagen oude bomen en genoten.
Aten rode besjes met z'n tweeën,
Lieten de kleinen, plukten de groten.
Zij vlogen tussen de wolken in regen,
Zagen duizenden druppels en speelden.
Zij voelden de liefde wanneer zij zwegen,
En ervaarden onbetaalbare weelde.
Maar op een door-duivels vervloekte middag,
Verloor het engelenmeisje haar leven.
Diezelfde avond verloor haar vriendje zijn lach,
Verplicht om eenzaam verder te zweven.
Regendruppeld veranderden in tranen,
Bossen baadden in een duistere mist.
Bessen werden fantasieloze bananen,
Bloemen werden hardhandig weggegrist.
Hij vloog daar alleen, zonder haar hand
Gevangen in zijn eigen gedachten.
Over vervuild water en verdord land,
Eindeloos en wanhopig wachten.
Gebroken.
Verloren.
Levenloos
En leeg.
Samen leefden zij eens in vrede,
Gecreeërd door hun liefde voor elkaar.
Samen leefden zij eens in rust,
Het perfect gebalanceerde paar..