laat op de avond
dansten de ongezoette bosbesbeertjes
door de scherpe noordwestenwind
hun frustaties de horizon voorbij.
Niet zonder een lichte schemering.
Glanzende zoutkorrels druipten langzaam
van hun kale voorhoofd.
Ze sijpelden langzaam naar beneden,
tussen de piepkleine rebelse haartjes
waarmee hun hals en schouders worden beschermd.
Niemand zag of hoorde hen glinsteren
tussen het krioelen van de menigte.