Mijn weekendlief, ik buit je uit,
ik leg je op het schavot van mijn lust
en alle beloftes die ik doe zijn vals,
gespeend van waarheid en toekomst,
om het even en zonder belang.
Alles is een gril die me gek maakt,
onzekerheid bevangt en tergt me
en wijkt niet meer van mij als straf
voor de sluwe lafheid die me leidt.
Mijn weekendlief, ik ben zo alleen
en kan me daarom niet binden,
slechts voelen dat er weerstand is
en dat al mijn bedoelingen verzanden.
O je wezen dat me liefheeft om niets,
om wat ik niet waard ben,
zich aan me toont en overgeeft –
maar ik ben een bandiet,
ik bedoezel je met mijn speurtocht
naar steeds grotere vangsten.
Maar eens delf ik het onderspit,
en zal ik moeten uitwijken naar
een troost die nog maar
een schijn is van verlangen,
zwartgeblakerd,
verpulverd,
as.