bij gebrek aan wonderwoorden
wie anders dan
een derderangsduivel
heeft jou gebaard
en uitgebraakt,
je belichaamt ondeugd
in veelkleurige gedaanten.
je waant je onkreukbaar
onder je beschermlaag
van camouflage,
maar je bent nog lang niet
een gediplomeerd kameleon.
je sluipt door de straten
en steegjes van de stad
in een driedelig maatpak
van opgewekt azuurblauw.
en dan die das. dat
geflipt regenboogschilderij
met de pretentie
een gooi te doen naar
een plaats tussen
van gogh en rembrandt.
hoe kan je kunst evenaren
als je warm op je geld zit
en niet weet hoe het voelt
droog brood in de goot
te soppen?
je scheurt jezelf uiteen
in potsierlijke puzzelstukken
die niemand moet proberen
weer in elkaar te passen.
je bent niet verantwoordelijk
voor de bijtwonden die je maakt
en de rake klappen
waarmee je neuzen kraakt,
maar heb je nooit berouw
om het tapijt van pijn
dat je achterlaat,
om de tongen die je uitrukt
als iemand je naar de mond
praat en je ei zo na
in het slijk slaat?
geef toe dat je alleen maar
hoog van de toren blaast
om je hoogtevrees
te maskeren
en om te compenseren
dat je een miniatuurmens
bent gebleven.
het is tijd om jezelf
te vergeven en te vergeten
dat je de enkels
van de groten
enkel
in een verrekijker
te zien krijgt.
je hoeft geen hielen te likken,
maar er duimspijkers onder
leggen, is het andere
extreme dat je stilaan
af moet leren.
wat bezielt je toch
om muizenvallen naar schenen
te trappen,
niet één keer heb je
beeldschone modellenbenen
in je netten gevangen,
het blijft bij: bij gebrek
aan beter.
je blijft in gebreke
door die goedkope
oude wolvenstreken,
je zou beter eens
een andere pels proberen
als je jezelf bloot wil geven.
en dan begin je te beweren
dat je geen kans maakt
één seconde nudistennaakt
te overleven,
je moet het zelf weten.
zelfs als je jezelf
in doorzichtig geschenkpapier
wentelt, durft niemand
je uit te pakken
uit angst dat hun vangst
als een moordend monster
al het montere vermorzelt.
het lukt je zelden
opgewekte bekken
op te wekken,
je lijkt alleen maar
grijns te lachen,
meestal om een binnenpretje.
één van je wetten luidt:
nooit de lippen tuiten
en onzin naar buiten
laten glippen.
wat heeft het voor zin
jezelf op te sluiten
als je naar je laat kijken
door verbrijzelde ruiten?
je hoeft het niet te doen
om die paar honderd ogen
die wazig staren
naar de onverklaarbare
witte bladen met de her en der
verspreide stippen zwart.
denk maar niet dat je
wonderwoorden wint,
je bent allesbehalve
een godenkind.
::: david troch :::