Dat het mag
zo zal mogen
wanneer ijzig zag
de uitweg, naar boven
Vliegen, te radeloos
schim gedimd, te donker
lichaam, zo spoorloos
een vonk, plots verdwenen
Zo snel, onguur te bar
onmacht snijdend zo klem
wrang te geest, stuurloos
krijsend, voortkruipende secondes
De atmosfeer, oh te zwart
vloekend van licht, zo te schemer
de dood.., was gestart
niets..,
…...nog niemand
Terug!.., hier is bang
een stroming zonder hart
uitgang van ingang, rauw
anders is alles, zo open te zwart
De waanzin uit kunnen
vogels, zelfs nog ontzet
loos de tragiek, niets..
alles!, nu..!,
op alles
Die enkel laatste inkt krijst
oh, lichtflitsen te snel bizar
licht-stromen, kleiig flonkerlicht
Dwars doorheen, moet
er-dwars-door.., heen..
Terugkomst, inslag als bom..
de longen ontzet actief
door gaan, je liefde te min
leven ik moest terug,
tenger de wil
Het wit zo kreukel
het donker zo groot
het licht, amper een plooi
plat de schaduw, gestreken
Een verhaal dapper
het gedwaal, kruipend
onverzacht, het grove
de tocht, nors vermijdend
De ruis verhoord
in stilte krijst
enkel.., zo al daar
snijdend thuis ontwortelde
Daar tralies wegebde
het gevang, ontboste
kettingen tot stof blies
Leven tot zon, verstokte
Zo instappen tot wakker wil
wakker tot morgen, niet wou
de schrijn, naar dat zo kil en bar
dat plots wakker wordt
totaal onverwoordbaar