zoals ze dan schuifelend
zich beweegt door haar eigen huis
alsof het door een woeste zee is
en dan toch nog glimlacht
en dapper haar rug recht
om mij te laten zien
’ik kom er wel, het komt wel goed’
terwijl ook zij dondersgoed weet
dat het niet meer goed gaat komen
wil ik eigenlijk niets meer
dan mijn armen om haar heen slaan
en haar overeind houden, genezen
met mijn tranen, mijn kracht
maar zij, ze schuifelt verder
via de pillen naar het infuus
de drankjes, het smakeloze eten
en weer terug
door het huis dat eigenlijk te groot is
maar te klein voor al haar pijn
zich overeind houdend aan stoelen
muren, tafels, wat dan ook
maar onopvallend, want weet je nog?
zij komt er wel, het komt wel goed
en eigenlijk wil ik niets meer
dan mijn armen om haar heen slaan
en haar overeind houden, genezen
met alles wat in me is