Heel schrokkend zei ze tegen me:
ik hang een strop rond men nek,
En daar stond ik,
een weerloos klein meisje,
die haar dat hoorde zeggen.
Wat moest ik doen, wat moest ik zeggen.
Ik wou haar niet kwijt,
ik had verschillende gevoelens tegelijk op dat moment:
Ik was bang, bang om haar te verliezen,
Ik was kwaad, kwaad omdat ze dat zei.
Men hart werd opengescheurd door haar dat te
horen zeggen.
Men hart begon te wenen en zakte ineen.
Nooit had ik ooit gedacht dat te horen.
Toch niet van iemand waar je naar opkijkt.