Toen,
Wanneer de lucht nog helder was
en de zon nog scheen,
kon ik lopen.
Het zalige gevoel van geluk
dat ik niet meer ken en
niet meer gevoeld heb sinds…
Maar er kwam een wolk dat
Probeerde al het moois te verdwijnen,
wanneer jij er niet meer was.
Alles verduisterde,
Al die naiëviteit weg,
Men kinderdroom voorbij.
Daar, waar er nu geen dag meer is
Ga ik verder men weg.
De schijnt blijft hoog,
Niets is wat het lijkt.
De kleine lichtpunten
wegen niets op tegen het andere.
Het lopen voorbij
Achter de wolken,
waar de zon ook niet meer schijnt,
voel ik koud.
Stilaan ga ik weg,
verzonken in men lege, nutteloze leven
waarin niets is bereikt,
waar het eindpunt hetzelfde is.
Na al hele lange koude,
voelen sommigen de schijn al.
Het lijken wordt bekeken,
misschien ooit is doorgrond.
Daar waar ik nu
opgesloten zit tussen
de zware stroom van onkruid
Waar geen bloemen meer kunnen groeien.
Probeer ik
Te
Overleden,
En me niet over te geven.
Elke dag komt de grond dichterbij,
sterf ik een beetje meer.
Zo verlang ik
naar de overkant,
waar ik varen kan.
Maar ik wordt verhinderd,
ik vecht
misschien geef ik me over
aan het onkruid.
Want men bloem is
al verdort alleen,
moet ze nog afvallen
Of
geplukt worden.
maar kom me halen,
Ik wil varen.
En wanneer ik dat kan
Loop ik hopelijk ooit weer.