Het kleintje zat
op de schoot van
haar moeder dat
zachter was dan
het fijnste dons
Daar zat ze dan,
goedgeluimd zuigend
op haar duim
met grote ogen
de wereld te bewonderen
Die grote wereld jaagt
haar een beetje
angst aan, en plaagt
haar in haar dromen
die steeds terugkomen
Later, als ze groot is
zal de wereld haar
niet meer zo vreemd zijn
want dan is ze niet meer klein
Maar groot