Al die tijd, leefde ik in mijn wereld.
Die niet van mij kon zijn.
Maar van een een onbekende,
Wie op zoek was naar mij.
Je riep nooit mijn naam,
Enkel je ogen zagen me.
Je leefde naast me als een zoekende ziel,
Wachtend op je antwoorden van je leven.
Door het noodlot hand gedreven,
Liep je op de zelfde weg als ik.
Je ogen riepen mijn naam, In onze eigen taal.
Mijn ogen vonden hun weg naar jou.
Zonder de hulp van de andere zoekers.
Ze vroegen naar je levenservaring.
Je vertelde ze jouw verhaal.
Mijn mond sprak tot jou,
Alsof hij je al jaren kende.
En mijn handen kwamen samen,
Met die van jouw lichaam.
Nu volgen twee paar voeten,
Dezelfde weg in de wereld,
Die ooit onbekend was voor ons.