behoedzaam staar ik in de duisternis.
m'n ogen moeten wennen aan het donker.
om me heen hebben ze het licht gezien,
de spaarlampen aangestoken.
terwijl ik enkel een kaarsje zie,
zachtjes aangestoken door jou.
de wind waait gevaarlijk en de wanhoop is nabij.
toch hou ik me vast aan dat ene lichtpuntje,
dat kaarsje dat langzaam opbrand in de duisternis.