nu ik de zon heb zien spreken breekt
de ruimte en huilt het gemis diep
gedrenkt in de plooi van mijn schouder, ik
zou het vluchten moeten staken doch
het ruisen van de vrije val langs
alles wat beneveld staat te schuimen
is de kurk die me vangt in het geweten
monumentale twijfelingen, gecorrodeerd
door tij en onrust hebben de taken verdeeld
en neigen slechts tot kortstondige
huiveringen en draderig lichaamsvocht
steeds staat zij in het licht
van alles wat de nacht kan noemen
en waadt mijn Wad op haar eigen
stille waters