Eindeloos,
groeide de tak
onmerkbaar, onzichtbaar
naar die boom,
in weer en wind
paste hij zijn bladerdak aan,
zomer of winter,
ook tijdens donkere kille dagen,
door de laaghangende
krampachtig felrode
ondergaande zon verblind,
van vol naar kaal,
vogels gingen met zijn vruchten
als gemaskerde dieven schaamteloos
in de herfst aan de haal,
jaar na jaar
geraakte 't blad eraan gewend
bij die ene boom
als geen andere te horen,
één rukwind volstond nochtans
om de boom van dode twijgen
't haast verdord hout,
van zich af te schudden,
naarmate de tijd verstreek
is 't alsof het leek
dat 't zo was voorbestemd,
steeds opnieuw te herbeginnen,
vele lege momenten
vulden zijn eenzame strijd
dat hij daar uitbundig
naar één ieder stond te wuiven,
ooit jong en sterk
met een kleurrijk bladerdak
terwijl niemand
ernaar omkeek,
hoe die boom
haast bezweek,
door ouderdom nu in twee delen spleet
onder 't gewicht van zoveel takken,
die hem te zwaar kwamen te wegen
om gratis schaduw te geven
aan al wat adem heeft,
die tijdens 'n wandeling,
of één of ander 'ding'
eventjes verpozen wou ...