Jij roept de vrees in,
maar je vergist je.
Het is niet de vrees,
niet de angsten
die ons ondermijnen.
Maar de zekerheid van alle mogelijkheden
die wij nooit kunnen opgebruiken.
Daar zit het drama,
de ijselijke waarheid.
Niets is meer verzwakkend,
niets is meer hartverscheurend
dan de afgrond van verlangen
op wiens boorden wij,
met moeite,
ons evenwicht trachten te behouden.
Al wat wij verspeelden van schoonheid,
van goedheid,
al wat wij doorbrachten in grootsheid
trekt zich terug in donkere schaduwen
op het kerkhof van onze verloren hoop,
van onze gestorven verlangens.
Onherstelbaar gevangen genomen in de tijd,
ons duizelingwekkend ontnomen.
Wij zouden ons kunnen verweren,
ons vermannen.
Maar de lusteloosheid overwint
en de uren vreten ons weg.
Zonder dat wij er aan denken,
zonder dat we er bij stilstaan,
terwijl de schaduwen van deze mogelijkheden
zich scherp aftekenen op de randen
van de afgrond van verlangen.
Een verlangen dat men niet kan begraven,
het kan niet sterven,
nog niet.