Eenzaam zit ik voor mij uit te staren,
denkend aan de tijd die wij samenwaren.
Mijn gedachten zijn nog steeds bij jou,
je was tenslotte tóch mijn vrouw.
Nu besef ik, dat ik alleen verder moet,
weet je wel, hoeveel pijn dat doet?
Maar ik kán en wíl niet eenzaam zijn,
ik wil niet meer voelen, deze pijn.
Steeds heb ik het geweten,
er komt een tijd, dat ik je moet vergeten.
Ik weet niet wat komen gaat,
met deze gedachten loop ik over straat.
Komt er dan een auto aangereden,
denk ik; je hebt nu lang genoeg geleden.
Iets houd mij tegen dit te doen,
is het de gedachte aan jouw laatste zoen?
Ik zie stelletjes lopen, hand in hand,
dan krijgt mijn verdriet toch weer de overhand,
Ik krijg dan tranen in mijn ogen,
en heb moeite om ze te drogen.
De mensen kijken dan heel raar,
met deze wereld ben ik klaar.
Ik wil weer samenzijn, met jou of met een ander,
wil weer klaarstaan voor elkander.
Die gedachte en de hoop houden mij nog op de been,
ik ben een mens van vlees en bloed, en niet van steen.
Op straat wil ik dan roepen; waar ben je dan jij lieve vrouw,
een vrouw die mij beloofd, de eeuwige trouw.
Nooit wil ik nog ervaren dit verdriet,
ligt er ooit nog liefde in het verschiet?
Ik ben wel oud, maar niet van steen,
nooit wil ik blijven helemaal alleen!!