Het leven ging door.
*
De vader zat in de keuken lusteloos voor zich uit te staren. Ergens achter in zijn hoofd, misschien zijn onderbewustzijn werd opgemerkt dat er geluiden kwamen uit de televisie, maar die werden verdrongen door de gedachten die op dat moment dominant in zijn hoofd heersten.
Het was nog niet avond. Dat vertelden de lange schaduwen op de grond. Hij keek uit het raam. Op straat renden de kinderen heen en weer, druk bezig met hun spelletjes die van generatie op generatie gepasseerd waren.
Tikkie, tikkie…
Wie niet weg is, is gezien!
Aan de overkant van de straat werd er een raam opengeklapt. De moeder die gevaarlijk uit het raam hing, schreeuwde de longen uit haar lijf om de kleine donders te roepen voor het avondeten.
Zoals ma dat altijd deed, dacht hij.
Het was dit tijdstip, altijd rond deze uren als de dag zo traag gesijpeld had, dat hij zich sentimenteel begon te voelen na de hectische bezigheden die nooit ophielden. Zelfs niet in de weekenden, met de verplichte activiteiten.
En toch, toch was het monotoon. Als een laag, zeurderig geluid dat op zijn zenuwen werkte zodat hij spontaan jeuk kreeg en de futloosheid niet van zich af kon krabben.
Waar was het begonnen?
Misschien was de vraag ‘Wanneer zou het eindigen?’ beter.
Er waren dromen geweest, vroeger. Brandweerman worden, het leukste opstel schrijven, het leukste meisje op school krijgen, trouwen en een gezin vormen.
En nu. Twintig jaar later.
In de woonkamer, met lange zwarte schaduwen die roerloos op de grond zaten, zoals hij zelf ook onbewogen in de stoel zat.
Het was alsof hij in die stilte, in die bevroren toestand van tijd, ergens wachtte op het getik van de klok.
Die kwam niet.
Het was toen op dat moment dat hij realiseerde dat hij opgehouden was met leven en stil was blijven staan op een punt.
*
De moeder zat in de keuken wat rond te scharrelen en te rommelen met de pan. Ze probeerde het zo geluidloos mogelijk te doen, want elk geluid had de dreiging om haar te laten ontwaken uit de verdovende droom waarin ze elke dag leek te leven.
Ze was iets aan het koken, maar wat precies leek een onbelangrijke vraag, zoals vragen over het zin van het leven. Want die bestond niet.
Elk activiteit had zijn ritueel, die elke dag uitgevoerd werd. Dag op dag, dag na dag, telkens weer die herhaling, tot het abrupt afgelopen zou zijn.
Hoe zoet zou die voldoening, het afkappen van elk ieder verplichting, voor haar geest zijn dan.
Complete rust.
Als er zoiets als Hel zou bestaan, dan zou dat voor haar onsterfelijkheid in dit leven zijn.
De logge vloeistof in de pan begon gevaarlijk te borrelen. Belletjes dreven naar boven om vervolgens uiteen te spatten, totdat de barrière gebroken werd en alles overstroomde.
Ze liet het stromen, zonder enige remming. Niets dat tegengehouden kon worden.
Al kon ze niet die voorzichtig bewaarde emoties loslaten aan het oppervlak van haar façade, de trage massa die naar beneden gleed was genoeg.
Het was net symboliek, zie je.
*
De dochter zat in de badkamer naar zichzelf in de spiegel te staren.
Misschien als ze goed zocht, heel goed keek, beter, nog een keer, kon ze sporen vinden van die kinderlijke onschuld.
Ze vond het niet.
Ze keek naar de lege verpakkingen in de prullenbak.
De een was een goedkoop huismerk, de ander was een duurdere die volgens de verpakking vrijwel zeker het resultaat van de test kon uitwijzen.
Ergens had ze gehoopt dat de duurdere fout zou zijn. Dan kon ze de schuld geven aan het goedkope product, omdat het zoals het zelf al zei, goedkoop en dus niet zo betrouwbaar zou zijn.
Maar beide producten hadden hetzelfde gezegd.
Verteld.
Ze had het willen gooien in de spiegel, in haar gezicht, die waarheid.
Het goedkope ding zei het simpel met een gekleurd stipje. Ze wist niet meer welke kleur het was, maar op dat moment, dat ingrijpende moment van waarheid had ze een afkeer voor die kleur ontwikkeld.
Het duurdere product had om misverstanden uit de weg te gaan niet gebruik gemaakt van kleuren. In plaats daarvan stond er een glimlachend gezichtje.
Ze kon er niet om lachen, zoals dat blije gezichtje dat zwanger zei.
Misschien was dat ironie.
*
Ergens buiten, de stille straat nu verlaten en eenzaam, zakte de zon neer.
Het was alsof zij zich nergens bewust was. Niet van al die diversiteit van wreed- en waarheden gaande in de wereld, in het heelal of waar dan ook.
Maar misschien was dat maar goed ook. Want zo kon de zon niet stilstaan, zo kon de duisternis alleen ’s nachts stand houden en kon het leven ongeacht wat doorgaan.
-Fin-