Ik hield het witte kristalkleurige zand
In de kom gevormd door mijn rechterhand
Langzaam gaf ik mijn vingers ruimte
En liet het terugkeren tot op het land
Terwijl het recht naar beneden stroomde
Wist ik dat ik mediterend droomde
Zo glijdt het leven voorbij
En vroeg ik mij af of het wel loonde
Elke korrel was een traan verdriet
Een stukje menselijkheid dat me verliet
Er bleven enkele korrels kleven
Maar door echte tranen zag ik die niet
Ik waste mijn handen in een helder meer
En zette mij aan de waterkant neer
De ijzige wind speelde in mijn grijze haar
Zo voelde ik mijn eenzaamheid des te meer
Uiteindelijk ging ik liggen op mijn rug
En zag de verschrikking des verleden terug
Schor vloekte ik tegen de drijvende wolken
Maar die dreven voorbij maar te vlug