Zittend op de grond,
Staart ze voor zich uit,
Met haar armen om d’r knieën,
Luistert ze naar het geluid.
Die voetstappen op de trap,
Het gerommel aan de deur,
Ze sluit haar ogen,
Ze ruikt alleen nog zijn geur.
Ze luistert naar zijn stem,
Maar de woorden blijven steken,
Tussen zijn mond en haar oor,
Ze voelt dat ze word aangekeken.
Ze voelt zijn hand op haar arm,
Ze voelt de wanhoop in haar lijf,
Ze weet dat het weer gebeurt,
En voelt hoe haar lichaam verstijft.
Het liefste wil ze schreeuwen,
Maar dan doet hij haar pijn,
Dus probeert ze zichzelf te overtuigen,
Dat het nou eenmaal zo hoort te zijn.
Zittend op de grond,
Verzonken in gedachten,
Denkend aan wat er is gebeurd,
En aan wat ze nog kan verwachten.
Ze durft niemand te vertrouwen,
Kent geen liefdes en geen vriendschap,
Heeft alleen nog zichzelf,
Altijd weer bang voor een misstap.