Het doet pijn in mijn met tranen gevulde hoofd.
De mist trekt niet weg.
Het vertroebeld en verward mijn zonnige dromen,
De steen rust zwaar op mijn borst.
Gedachten zwerven rusteloos rond door mijn geest.
Woorden vormen zich rond mijn lusteloze lippen.
Mijn ogen zijn bodemloze putten met water,
Maar mijn dorst word niet gelest.
Mijn handen zoeken rillend naar warmte,
Ze vinden alleen de stilte van de kou.
En het regent pijpenstelen.