Zwervend door de duinen, slenter ik mij een diep pad.
De ochtendnevel zie ik verdwijnen voor de stralen van de morgenzon.
Mijn hart snelt mij vooruit, mijn hoofd blijft steken in de mist.
Het is winter, eeuwig winter.
Langs het water zoeken mijn ogen naar houvast.
Ik kijk over zee, zo wijds en stil vandaag.
Er is niemand, zelfs ik ben er eigenlijk niet.
Altijd alleen.
Ik zie wat schelpen glinsteren in het schuimen van de zee.
Ik blijf even staan bij een stervende zeester,
Hoe wonderlijk, het leven latend en toch zo mooi.
Ik zak op mijn knieen.
Mijn hart lijkt dor en dof, tis winter in mijn hoofd.
Een eeuwig durende winter, zo lijkt het althans.
Soms lijkt het leven mij nauwelijks nog glans te bieden.
Ik laat een traan.
Leeg en verlaten, doods en zonder einde.
Zal in mij ooit een nieuw seizoen aanbreken?
Ik loop van het strand, nog een blik achterom
Een kus van de wind.