Rollend over de bergen komt het eraan.
Donder en bliksem, het vergezellend op zijn pad.
De zon, al lang verdwenen, nooit nog gezien.
Niet te stoppen, verder malend, het gedrocht.
Zoektocht naar niets, terwijl alles wordt gevonden.
Het doel onbepaald, de afloop bekent.
Het einde der werelden, in het hier en het nu.
De mensheid vergeten, het verleden gewist.
De steden in brand, de aarde verwoest.
De tol betaalt, het zelf gezocht.
Domme mensen, steeds op zoek
Naar macht en tevredenheid, nooit gevonden.
Verkeerde manier, verwoestende kracht,
Van oorlog en wapens, diep in deze nacht.
Terwijl de zoektocht zo simpel, en zo mooi had kunnen zijn,
Hadden ze alleen maar gekeken, naar wat men had,
En geleerd dat het geluk van een mens in hemzelf zit vervat.