kom bij me vriend, ik heb je nodig, vlug.....
ik vrees dat straks mijn hersens weer gaan wringen
de avond valt en de vertrouwde dingen
trekken zich in de schemer van me terug
en tafel bed en pc worden dan
vijandig bijna in hun norse staren
ik zal mijn poging moeten staken
nooit zal ik enige vodoening smaken
krampachtig zoeken naar iets
ernstig en groot de omtrek van een mens
vaak keitjes in het duister van een kast
inelkaar geslagen
blij en huiverig verrast
als ik de vonken door het donker zag jagen
van gisteren weet ik niet en niet van morgen
ik laat het met zijn zorgen los
en voel me als in de moederschoot geborgen
in 't warm en wiegend lichaam van het bos
ik zie de nacht van zware schimmen
onbedoelde zoete trilling, dat ontroerend beven
woord, nog ongezegd en ongeschreven
dat-waarvandaan?-in mij is afgedaald
'k weet niet, hoe zijn wij nu geschonden
een te lange tocht volbracht
en nu zoekenmoe.Maar onze monden
zullen nog eens geloven,in de nacht,
dat wij ons einddoel per ongeluk vonden
voelen zonder denken: is dit verdriet?
als een klok die klankloos dertien keer slaat
kijkk ik weer neer in de natte straat
wil wat voelen maar kan het niet
we hebben veel te weinig tijd
om te zorgen
de goede wil van gisteren glijdt
zodra we worden afgeleid
onmerkbaar door naar morgen
s'levens is zo weinig wijd
de grote adem eeuwigheid
dringt spaarzaam door de kieren