Ik tuitte mijn lippen.
Mijn ogen voelden zacht en warm van binnen
en zwaar toen ze licht wilden zien.
Ik wilde donker.
En verkoos de zwaarte en het licht.
Een moment donker, maar ik dacht al aan de woorden.
Dan kwamen bruin,
een bank,
een vloer.
Ik hoefde niet alles te zien.
Alleen het laatste.
Je hoofd is je hoofd niet.
Maar jij bent het wel.
Je bent donker,
maar ook licht.
Je kijkt me aan, ineens, en boos.
Je hoofd wordt groter, komt naar voren.
Ik had geen angst, want ik weet dat jij je lippen tuit.
Je stopt vlak voor mijn gezicht.
Nu boog ik mijn hoofd en omhelsde jouw nek met de mijne.
Ik open mijn ogen.
Er is licht.