Ze staan, omringd en geraakt door water, een kleine en een grotere gestalte.
Zij is niet lelijk, maar mooi is een te groot woord voor haar.
Hem maakt dat niets uit, want hij vindt het niet moelijk toch een bepaalde schoonheid in haar te zien.
Bij hem past het woord mooi precies, in alles van hem is schoonheid aanwezig, van zijn haren die lichtjes over zijn gezicht vallen tot de ziel die zijn prachtige lichaam bewoont, en zij had alleen maar haar ogen en haar hart nodig om te zien hoe mooi hij was.
Ze houden van elkaar, ze houden elkaar vast, en woorden onuitgesproken, zijn er wanneer ze elkaar in de ogen zien, en zij haar hoofd onder zijn kin laat rusten, lichtjes ademend tegen zijn hals, en hun lichamen passen precies tegen elkaar, als gemaakt voor samen.