Toen jij geboren werd kwamen de buren naar jou kijken.
Ze zeiden tegen elkander :
'Dat wordt niets ?'
Zo liepen zij van de ene naar de ander.
Maar jouw moederke dacht daar anders over,
zij had zoveel vertrouwen en 'dat' dat werd al iets.
Jij groeide op en de buren zwegen.
Ze bewonderden jou en wat ze ooit hadden gezegd
bracht hen in verlegen.
Hun rode wangen werden groen als spruit want jij,
moedig kind, toonde zoveel moois naar de wereld,
zo diep en oprecht, van binnen uit.
In jouw wiegje lag jij als een mooi onschuldig
wichtje en in jouw oogjes brandden die even
onschuldige lichtjes. Eens zou jij heel veel zien,
't bracht jou vreugde maar ook droefheid. Was dat
het levenslot?
Misschien?