Grote ogen omhelzen zijn bestaan,
vlinders vliegen, vallen neer.
Betonnen muren, harteloos,
sluipen zachtjes naar elkaar toe.
Deuren slaan steeds harder dicht,
massas mensen drommen om zijn huis,
schreeuwen, bonken op de
bijna gebroken ruiten.
De eenzaamheid.
Al z'n meubilair naar buiten gooiend,
vluchtend voor zichzelf.
Het tuinhekje word open gezet,
hij rent er dwars doorheen.
Z'n schorre stem zingt een liedje.
Ooit zong mama dat voor hem.
Verloren in verdriet, gemis,
zijn mama komt nooit meer terug.