In duizendeneen levens... VI
Op een heuvel, in het gras,
Zag ze de ochtendzon op komen,
In haar boek schreef ze wie ze was,
En haar bizarre dromen.
Op papier schreef ze haar verhaal,
En toen het klaar was, legde ze het op de grond,
Haar haren dansden voor de laatste maal,
En ze knikte, haar verhaal was afgerond.
Bij de heuvelrand, bleef ze zwijgend staan,
Haar handen al lang uit gestrekt,
Ze besloot toch maar om te gaan,
Ze had al veel te lang tijd gerekt.
Ze nam een diepe zucht,
En nam toen een grote sprong,
Ze zwevend sierlijk door de lucht,
Op weg naar waar het leven begon.
Ze landde in het water,
Kwam weer boven en keek naar de lucht,
De zon was nog steeds aan het stralen,
Ze had het gered,
*Zucht*