Even dacht ik dat jij het was,
hoopte ik vurig dat jij het was.
Ik dacht dat jij me met grote ogen aankeek,
verbaast en niet begrijpend wat ik deed.
Ogen die zagen dat ik hulp nodig had,
een warm woord, een schouder.
Ik dacht dat ze bij jou hoorden,
dat jou mooie ogen mij aankeken.
Nu zie ik dat ik het zelf ben,
mijn reflectie in het raam.
Een beeld dat me laat zien,
wie ik ben en waar ik sta.
Ik ben angstig, koud,
hulpeloos en achtergelaten.
Ik dwaal rond in een wereld vol kou,
waar ik staar in de duisternis,
hopend dat ik jou zie.