Er staat een vrouw aan de rand.
Op de rand tussen de rand -
ze zinkt erin weg, het duurt
een tijdje. Ze spartelt tegen.
Maar je ziet het: haar lichaam
wilt het, ze helt naar voor
haar benen staan zo krom -
ze wilt alleen (maar vallen).
Ze hoeft niet eens te springen;
het zal wel komen, hoor je
het al, het kraken van de lucht
het ruisen van de bomen zucht.